Er zijn veel redenen om niet op vakantie te gaan. Meestal komt het, zeker tijdens de schoolvakanties waar ik vanwege de kinderen aan ben gebonden, neer op een veel te duur gekochte gelegenheid om enkele weken op een beduidend lagere levenstandaard vooral last te mogen hebben van teveel en te luidruchtige andere mensen. Maar de verleiding om, al is het maar eens per jaar, de omgeving waarvan de associatie met de dagelijkse beslommeringen zo sterk is voor even te ontvluchten, is ook voor mij onweerstaanbaar. Krenterig als ik ben huur ik dan een karig optrekje dat net genoeg ruimte biedt aan het gezin en binnen een met de eigen auto in redelijkheid aanrijdbare afstand ligt. Sport- en spelspullen gaan mee, en de rest en rust zoeken we wel ter plekke verder uit.
Dit jaar voert de vakantie naar Duitsland, Nord-Hessen, iets bezuiden de stad Kassel in het Haunetal om precies te zijn. Het is het land van de gebroeders Grimm, met glooiende, rijkelijk beboste heuvels, tussendoor bezaaid met gehuchten die zijn opgetrokken uit vakwerkhuisjes en een enorme kerk in het centrum. Want gelovig, dat zijn ze hier – overwegend protestant zo te zien, want in en rond de kerken is geen ornament of beeld te bekennen. Iedere dag luidt er wel ergens een kerkklok, zowel om 11 uur ’s ochtends als om 5 uur ’s middags, die de schaarse goegemeente ter kerke of tenminste ter bede maant. Kom daar maar eens om in het doorgeseculariseerde Nederland. Op levende musea na als Urk, Staphorst, Spakenburg of Katwijk, waar toch geen mens in- of uitkomt, zou het subiet regenen van de klachten wegens geluidsoverlast en de overijverige beiaardier binnen de kortste keren op non-actief worden gesteld. Kaltgestellt zoals dat in Duitsland dan zou heten, maar daar hoeft de plaatselijke klokkenluider in Nord-Hessen niet bang voor te zijn.
Zo zijn er meer verschillen tussen onze polderpatch bewoners en de nijvere Pruisen en Saksen. In het rustige – volgens mijn dochter te rustige – park waar wij vertoeven staat een heus zwembad. Zwemgelegenheid is een van de criteria waarop ik vanwege de kinderen de vakantiebestemming selecteer; ditmaal vrij toegankelijk, overdekt, met chloorwater en gladde tegels, een kikkerbadje en het ‘diepe’, dat in dit geval slechts een meter zestig inhield. Ik waarschuwde zoonlief, waterrat pur sang, gesteund door een aan de muur hangend gebod van eensluidende strekking, voor de dwarslaesie die hem mogelijk wacht bij een te enthousiaste duik. Hij is echter nooit onder de indruk van welke hel of verdoemenis dan ook en verkleinde behendig de hoek waaronder hij duikend het water inglijdt. Dit kwam hem op een vermaning, streng zoals alleen Duitsers dat kunnen, van een rondlopende Duitser te staan. ‘Hállo, das ist ja hier verboten!’, voegde hij hem in nauwelijks van Nederlands te onderscheiden bewoordingen toe. Zoonlief klauterde op de kant, incasseerde de vermaning zichtbaar onverschillig, deed er nog eentje en bleef ditmaal lang genoeg onder water om een volgende vermaning te ontlopen. Nog een paar jaar en hij roept er ‘Blitzkrieg!’ bij, realiseerde ik mij schalks grinnikend. De vermanende Duitser droop hoofdschuddend af, zich vermoedelijk afvragend waarom die vermaledijde Hollanders toch altijd overal Scheisse aan hebben.
Een ander verschil is de innige Duitse liefde voor hun spoorwegen. Worden de Nederlandse spoorwegen vooral opgevat als een doorlopende, geldverslindende, logistieke, organisatorische, niet zelden op de ironische lachspieren werkende ramp, veroorzaakt en gaande gehouden door blikseminslagen, herfstbladeren, ijsafzettingen, overheidswipbelangen, instortende servers en vastlopende software, in Duitsland is het een cultuurhistorisch en landschappelijk erfgoed dat met trots wordt gekoesterd en in de actuele logistieke realiteit met bewondering wordt bejegend. Dorpsstationnetjes zijn bijna zonder uitzondering historische monumenten en worden nog steeds bemand door een Bahnhofmeister, gestoken in uniform en platte pet in de sinds mensenheugenis onveranderde bedrijfskleuren van de Deutsche Bundesbahn. Natuurlijk wordt de treinenloop ook in Duitsland inmiddels volledig elektronisch geregeld en is het treinkaartje allang geen kartonnen knipkaartje meer maar een computergegenereerde Reisevoucher. Maar de nostalgie wordt streng bewaakt en druipt van het hypermoderne bedrijf, dat de DB wel degelijk is, af. Zelfs de samenstelling van de treinen is anders dan bij ons. Zijn onze treinstellen al geruime tijd elektro-modulaire koppelsystemen, in Duitsland wordt de trein nog gewoon getrokken, soms ook geduwd, door een locomotief waaraan een op het oog willekeurige rij wagons naar behoeven is gekoppeld. Op boemellijnen moet men zelfs niet vreemd opkijken als in een van de personenwagons tussen of achter een trits erts- en containerwagons moet worden ingestapt. Hij rijdt immers toch dus waarom niet gelijk wat spullen meegenomen – geniaal in eenvoud en doelmatigheid, maar kennelijk bij ons onmogelijk, ongewenst, of iets van beide, om voor mij evenwel vooralsnog onduidelijke reden.
Zo heeft ook vrijwel iedere deelstaat een eigen spoorwegmuseum. Geen zieltogende optrek met wat foto’s, oud materieel buiten en een Efteling-achtig pasticheboemeltje voor de kinderen, maar een complete miniwereld met eigen spoorbaan waarop een of meerdere enorme stoomlocomotieven compleet met kolentender rondrijden, een voltallige sleep klassieke, houten personenwagons voortslepend. Achter het hoofdgebouw bevindt zich meestal een enorm rangeerterrein waarop indrukwekkende locomotieven uit alle materieelgeneraties zijn te bewonderen voor de talrijke Duitse liefhebbers, al zit daar tegenwoordig nog maar weinig jeugd bij. Niet voor niets komen vrijwel alle modeltreinen, met merken als Fleischmann, Märklin en Trix, uit Duitsland, maar Märklin, ooit fier marktleider, wist begin 2011 middels doorstart maar ternauwernood faillissement te ontlopen. Het bedrijf uit Göttingen gaat sindsdien afgeslankt en met beperkt assortiment verder, maar weet niettemin nog steeds amper uit de rode cijfers vandaan te blijven. Zelfs in Duitsland moet de trein als liefhebberij wijken voor computergames, zo lijkt het. Maar de Duitse liefde voor het spoor en de daarmee samenhangende hang naar nostalgie zit heel diep. De makers van computergames hebben nog een lange weg te gaan voor zij zich net zo diep in de Duitse harten hebben genesteld.
Ook op de kleine schaal van alledag sijpelt die nostalgie overal doorheen. Toen de plank die het ondergoed draagt zichtbaar begon te worden ging ik op zoek naar wasgelegenheid. Die vond ik in een bijgebouwtje in de vorm van twee stoere Mieles, een was- en een droogmachine. Beide werkten op muntinworp, twee D-marken per beurt. Toen ik mij hiertoe tot mijn gastvrouw wendde verklaarde zij mij breed lachend ‘ah ja, die können Sie hier wechseln, ein Euro für zwei Marken’. Wilders moest eens weten, bedacht ik mij glimlachend toen ik met mijn wasgoed en rolletje marken naar het washok ging. Dezelfde avond trof ik zappend de Tagesschau, waarin een item aan de gang was over de algemene verkiezingen in 2013. Europa gaat inzet van die verkiezingen worden, aldus dat item. Maar de toon is volgens mij allang gezet.
N.B. Wie iets met cultuurgeschiedenis heeft kan niet in goed geweten de bibliotheek van Weimar onbezocht laten. Niet alleen is daar alles – soms als museumstuk in origineel manuscript, al is veel daarvan door brand in 2004 jammerlijk verloren gegaan – van en over grote Duitsers als Leibniz, Bach, Goethe, Kant, Nietzsche, Hegel, Schopenhauer, Wittgenstein, Mann en Heidegger te vinden, maar zijn ook hele kwadranten ingericht voor schrijvers als Voltaire, Rousseau, Spencer, Tsjechov, Russell, Popper, Chomsky en Carnap. Men kijkt er de ogen uit, raakt vervolgens diep onder de indruk van de zeker voor Hollanders onpeilbare diepte van de Duitse beschaving, om er tenslotte geen bal meer van te begrijpen hoe dit volk toch ooit heeft kunnen meegaan in de botte barbarij van Hitler en zijn trawanten. Buchenwald ligt op slechts acht kilometer afstand.
Share on Facebook